Innerlijk gepensioneerd – Column DFT 28 oktober 2019
Toen ik als jong, ambitieus ding van 25 jaar bij de politie werkte, vol van energie en bezig met mijn promotieonderzoek naar politiecultuur, was Heindert mijn kamergenoot. Heindert was voormalig brigadier. Nu was Heindert geparkeerd op een project met titel die in de buurt kwam van ‘taakcoördinator vernieuwde aanpak fietsenheling’. Heindert had weinig passie voor fietsenheling. Heindert droeg geen uniform meer. Deelde zijn kamer, ja die hadden we toen nog, met mij, het jonge ambitieuze ding. Heindert en ik mochten elkaar. Maar waren ons bewust van de zeer verschillende stadia van werkambitie. Op een dag betrapte ik Heindert toen hij mijn weggegooide aantekeningen van mijn onderzoek uit de papiervernietigbak had gegrist. ‘Omdat hij zich zo verveelde’. Elke dag om kwart voor vijf pakte Heindert zijn broodtrommel en tas. Trok zijn jas aan en ging op zijn bureau zitten. Dan wachtte hij zacht neuriënd tot vijf uur. Dan mocht hij uitklokken.
Innerlijk gepensioneerd. Dat je een collega hoort zeggen: ‘ik hoef nog maar vijtien jaar’. Mentaal afgehaakt zijn is een behoorlijk ernstige vorm van organisatiesabotage, kapitaalsverspilling en ontmenselijking. Natuurlijk kan je zeggen: zeur niet zo, wees blij dat je een baantje hebt, het leven is een zeven, niet altijd instagram-leuk, en werken in een bakstenenfabriek in Nepal is echt veel ellendiger. En da’s allemaal waar. Maar acht uur per dag mentale uitholling is een zware belasting voor veel mensen. Vastgeketend met gouden handboeien of door een ouderwets geregeld solide pensioenregeling. Ontzield, ontmenselijkt, uitgehold, gefragmenteerd.
Ik heb eens iets confronterends gedaan als boardroombegeleider. Ik was te hulp geroepen omdat mensen het maandagochtendoverleg zo weinig inspirerend vonden. Toen heb ik gevraagd of het team wilde gaan vergaderen zoals altijd. Met de spelregel dat iedereen die merkte dat hij of zij mentaal afhaakte, boodschappenlijstjes of Sintsurprises zat te maken in z’n hoofd, de kamer zou verlaten. Na tien minuten was iedereen weg en bleef ik achter met een huilende voorzitter. Zeikerige interventie maar wel effectief. Tijd voor goed gesprek.
Op een dag om vier uur ‘s middags hoorde ik een harde bons. Ik schrok en keek op. Het was Heindert. Zijn hoofd was tussen zijn handen uitgegleden en met een klap op het bureau terecht gekomen. Ik checkte of Heindert oké was. Hij ademde rustig door. Met een zacht snurkje. Een uur later werd Heindert verkwikt wakker uit zijn middagdut. Net op tijd om zijn broodtromel en tas in te pakken. Uitklokken.